Ga naar de inhoud

Over de mate waarin de sojateelt van Brazilië oorzaak is van de ontbossing bestaat heel wat discussie, getuige onderstaande tekst uit het Brazil-Journal of Agricultural Policy – Special Edition-2005 van OESO (18 maart 2006).

Intussen heeft president Lula kunnen aankondigen dat de ontbossing aanzienlijk is gedaald. http://www.lulapresidente.org.br/noticia.php?codigo=670.

Hier volgen passages ontleend aan het Brazil-Journal of Agricultural Policy :

Sommigen stellen dat de teelt van sojabonen op indirecte wijze heeft bijgedragen aan de ontbossing doordat van hun gronden verdreven veetelers en kleine boeren het woud binnendrongen. De afweging tussen de economische voordelen van de agrarische expansie en de milieuvoordelen van het behoud van de wouden is een moeilijke binnenlandse beleidsbeslissing voor Brazilië, terwijl de keuze van instrumenten om het gewenste evenwicht te bereiken rekening moet houden met de moeilijkheden om zo’n uitgebreid gebied te beheren. De ontbossing zou beperkter zijn als meer geïntegreerde landbouwpraktijken met een hogere dichtheid van de veestapel zouden worden toegepast in de Cerrado. Het huidig onderzoek in Brazilië is daarop gericht.

De verbetering van de inkomens op het platteland is merendeels niet van toepassing op de agrarische inkomens, die maar met 2% groeiden tussen 1991 en 2000; in vergelijking daarmee groeide het niet-agrarische inkomen met 38%.

Bovendien concentreerde zich het agrarische inkomen meer bij de rijkere huishoudens (hoewel minder geconcentreerd dan het niet-agrarisch inkomen), en droeg weinig bij aan armoedebestrijding.

De toestand voor de onderste 20% van de plattelandshuishoudens, die aanzienlijk onder de extreme armoedegrens zitten (het gaat om meer dan eenderde van de plattelandshuishoudens), is feitelijk verslechtert.

Een verdrievoudiging van overheidstransfers tussen 1991 en 2000 hielp in het algemeen arme huishoudens, maar veel van de allerarmsten vielen uit de boot omdat zij geen deel uitmaken van de formele economie en naast een pensioen of andere programma’s grijpen.

Achter deze landelijke gemiddelden gaan belangrijke regionale verschillen schuil. De inkomensgroei in het Midden-Westen was groot genoeg om de plattelandsarmoede te verminderen, maar niettemin is de ongelijkheid toegenomen.

De plattelandsarmoede vermindert trager in het Noord-Oosten en is in het Noorden (waar de plattelandsbevolking nog toeneemt) zelfs gestegen, hetgeen betekent dat de plattelandsarmoede in toenemende mate in deze regio’s heerst.

Structurele veranderingen op boerderijniveau zijn versterkt door verdere ontwikkelingen in de voedselketen. In het bijzonder brengt het toenemende aandeel van aankopen door supermarkten belangrijke implicaties met zich mee voor de boerderijstructuur. De daarmee samenhangende groei van  de contractteelt biedt sommige producenten mogelijkheden indien zij bv. hun kredietproblemen verlicht zien door de levering van zaad op krediet.

Voor veel kleine boeren is het echter een bedreiging voor zover zij niet in staat zijn om te voldoen aan de standaards van de aankoper; voor hen wordt het alsmaar moeilijker om lokale afzet te vinden voor hun producten. De kansen voor kleine boeren hangen ook af van het succes van initiatieven voor landhervorming en daarbij behorende kredietprogramma’s.

Tot nu toe is de schaal van de landhervormingen onvoldoende geweest om de armoedestatistiek om te buigen en het is waarschijnlijk dat het uiteindelijk effect zal afhangen van aanvullende ruimere investeringen bv. in onderwijs, waardoor de inkomens van huishoudens toenemen door verdiensten zowel in als buiten de landbouw.

Het huidige landbouwbeleid

Brazilië ondersteunt maar in geringe mate zijn landbouwsector. De meeste steun gaat naar verwerkende bedrijven in de vorm van preferentieel krediet. De totale steun aan de sector zoals gemeten met de Total Support Estimate (TSE), bedraagt gemiddeld in Braziliaanse Real 8,2 miljard  (2,7 miljard US-dollars) per jaar over de periode 2002-04, of 0,5% van het Bruto Binnenlands Product. De kosten van de steun aan de economie in zijn geheel is in verhouding tot de meeste OESO-lannden laag, en is grofweg vergelijkbaar met die in Australië (0,3%) en Nieuw-Zeeland (0,4%).

Het merendeel van deze steun wordt verleend aan producenten en niet aan algemene diensten ten behoeve van de sector.

Producenten ontvingen driekwart van de totale landbouwsteun in 2002-04.

De meeste steun gaat naar basisvoedsel (tarwe, mais en rijst) en katoen, die alle te kampen hebben met concurrerende import. Deze waren worden minimaal beschermd aan de grens maar producenten worden effectief gecompenseerd in hun concurrentie met andere Mercosur partners. De waarde van de binnenlandse steun is nagenoeg gelijk aan het huidige Braziliaanse extra-Mercosur douanetarief.