Ga naar de inhoud

Recht op een eigen (landbouw)markt!

Over enkele dagen start in Cancún (Mexico) een nieuwe onderhandelingsronde van de WTO (Wereldhandelsorganisatie). Eén van de hete hangijzers tijdens deze ronde is de verdergaande liberalisering van de landbouwmarkten. In WTO-kringen heeft het woord liberalisering immers nog steeds een magische werking en klinkt er als een toverformule  tegen alle kwaaltjes van de landbouw in noord en zuid. De Europese Commissie heeft zich de eerste helft van het jaar uit de naad gewerkt om de eigen landbouwhervorming klaar te stomen tegen deze  WTO-onderhandelingen. Het akkoord in juni kwam moeizaam tot stand en is het resultaat van verschillende afbiedrondes tussen de Commissie en de lidstaten. Het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid heeft nu veel weg van een Europese grabbelton, waaruit elk land het een en  ander kan opvissen.  In het algemeen zijn er nog veel te weinig garanties voor een ommezwaai naar een meer  duurzame landbouw in al haar facetten, inclusief de sociale dimensie van de landbouw. Ruraal Europa is inderdaad stilaan een sociaal kerkhof aan het worden, het inkomen van de Europese boeren staat immers al jaren onder druk. Met de nieuwe hervormingen zullen in veel landbouwsectoren de  producenten nog lagere prijzen krijgen voor hun oogst en gaan de meeste hun inkomsten zien dalen. Tenzij ze in de echt vruchtbare gebieden werken en nog “efficiënter” kunnen produceren, lees grootschaliger, industriëler, misschien vervuilender?

En welk effect heeft de Europese landbouwhervorming op de landbouwsector  in de ontwikkelingslanden? Worden de landbouweconomieën daar effectief minder verstoord, wordt onze gesubsidieerde export naar ginds nu eindelijk afgebouwd? Het antwoord is nee. Binnen Europa wordt de steun aan de landbouwers wel anders aangepakt,  ze wordt minder gekoppeld aan de productiehoeveelheden. Maar of het nu premies zijn per ton vlees, per koe of rechtstreekse betalingen per bedrijf, het blijven subsidies. Dit zou op zich geen probleem zijn voor de landen in het zuiden, indien zij tenminste het recht zouden hebben om hun markten te beschermen tegen goedkope import. De verschillende landen kunnen dan zelf beslissen of ze die goedkope producten willen, of eerder de eigen productie verder uitbouwen. Dat is het recht op een eigen (landbouw)markt. Maar dat recht hebben ze dus nauwelijks, de machtige landen in de WTO willen het verder afbouwen en ze zien geen graten in de steeds toenemende controle door de grote Westerse bedrijven op de wereldmarkt van landbouwproducten..

Die machtigen, met de VS en de Europese Unie op kop, willen  immers in zoveel mogelijk landen vrije markttoegang voor hun landbouwindustrie en dienstensector. Daarbij lijkt Europa andermaal landbouw als pasmunt te gebruiken om elders een slag thuis te halen. De EU wil bij de WTO goede punten halen voor het nieuwe landbouwbeleid, en dan kan ze meteen hard op tafel kloppen om toegang te krijgen tot bijvoorbeeld de water- en elektriciteitsmarkt van minder machtige landen.

Wervel (Werkgroep voor een Rechtvaardige en Verantwoorde landbouw) en Vredeseilanden noemen de recente hervormingen dan ook boerenbedrog. Daarom pleiten we voor een nog grondiger door elkaar schudden van het Europees landbouwbeleid. Er moet een nieuwe wind komen, een nieuwe politiek, gesteund op drie essentiële peilers die niet los van mekaar gezien kunnen worden.

Een eerste basisidee is dat voedsel best zo dicht mogelijk bij de consument geproduceerd wordt. Op die manier worden nutteloze transporten vermeden. De producten kunnen ook verser verbruikt worden, dat is een surplus voor de kwaliteit van ons voedsel. Kortere ketens verminderen de anonimiteit en het risico op voedselschandalen, en ze motiveren landbouwers om de beste kwaliteit voor te leggen.
In functie van de behoeftes moet er uiteraard voedsel verhandeld worden tussen de landen en de regio’s. Maar dit moet beperkt blijven tot wat echt nodig is.. De productie van voedsel is zo complex, zo nauw verbonden met natuurlijke processen, dat ze niet enkel kan overgelaten worden aan de logica van de markt.

Een tweede basisidee is een rechtvaardige prijs voor de producten die boer of tuinder hebben geteeld. Enerzijds moet de prijs een weerspiegeling zijn van de reële productiekosten en daarenboven tot een billijke vergoeding leiden voor de arbeid van de land-  en tuinbouwer. Anderzijds moet de kostprijs voor eventuele schade aan het milieu in de prijs verrekend worden. Om dit praktisch mogelijk te maken, moet de overheid minimale prijzen voorop stellen..
Op dit moment bestaan er binnen de EU al een soort van minimum prijzen. Maar dit zijn de prijzen voor interventie (het opkopen van overschotten door de overheid). De bestaande minimumprijzen zijn de resultante van een politiek compromis, ze weerspiegelen op geen enkele manier de kostprijs van de producten.
Nu zegt u natuurlijk dat met een gegarandeerde prijs de boeren steeds meer gaan produceren, de Europese landbouwervaring indachtig. dat brengt ons bij het derde basisidee: productiebeheersing.
Productiebeheersing betekent enerzijds dat er geen structurele overschotten ontstaan. Als er een te veel is op de Europese markt, zullen een aantal landbouwers hun producten niet meer van de hand kunnen doen… .. Productiebeheersing betekent anderzijds dat er zo weinig mogelijk tekorten zijn. Al wat we in de EU zelf kunnen produceren (volgens bodem, klimaat, oppervlakte enz.), produceren we best zelf. Dat is ecologisch het meest verantwoord. Mogelijk dient het beleid daartoe stimuli te geven, bvb in de vorm van subsidies. Maar dit is wellicht niet nodig omdat we er van uitgaan dat niet onder de kostprijs verhandeld mag worden.. Andere stimuli zijn voorlichting, vorming, de beschikbaarheid van grond…
Concreet kan dit voor Vlaanderen bvb. betekenen dat de overheid moet zorgen voor de nodige ruimte om aan landbouw te doen. Het is niet voldoende dat er in de Westhoek en in de Noorderkempen nog wat aan landbouw gedaan kan worden. Ook dicht bij de steden, waar de consumenten zitten, moet er landbouw zijn. Dat maakt het immers mogelijk om een korte keten tussen producent en consument te stimuleren. In andere landen moet de overheid deze stimuli wellicht heel anders invullen. Dat moet precies de eigenheid van een Europees landbouwbeleid zijn.
Het is daarbij uiteraard van belang te vermijden dat onze markten overspoeld worden met buitenlandse producten. Daarom moet de overheid opnieuw importheffingen kunnen opleggen. We gaan er immers van uit dat voedsel importeren een recht is, geen plicht (in tegenstelling tot wat WTO ons vandaag oplegt). Hoeveel graan, hamburgers of bloedworst  we nodig hebben, moet niet gedicteerd worden door enkele multinationals. Alleen wat we nodig hebben, voeren we in. Dat is de basisidee.  

Het is evident dat dit verhaal alleen opgaat, als er een nieuwe internationale context komt. Het dictaat van de WTO zal plaats moeten maken voor het recht op een eigen landbouwpolitiek, voor het recht op een eigen markt. Daarvoor is er een lokaal beleid nodig. In Tanzania zal dit anders zijn dan in Vlaanderen. Maar ook in Hongarije is er wellicht een andere landbouwpolitiek nodig dan in een stad-staat als de onze.

Het is dan ook van kapitaal belang dat onze landbouwministers terug het stuur in handen nemen. We zijn ervan bewust dat een ander landbouwbeleid op poten zetten, geen sinecure is. We weten goed dat het landbouwbeleid op Europees en mondiaal vlak wordt uitgewerkt en dat er dus gezocht moet worden naar gelijkgezinde landen. Maar het is een kwestie van zwemmen of verzuipen. Om een  landbouw op maat van  Vlaanderen, België, Brazilië, Tanzania,… te houden moet er ruimte voor  een echt ander landbouwbeleid komen.  In Cancún zullen een aantal Derdewereldlanden op de bres staan om die ruimte te eisen. Kunnen daar een paar Europeanen, Belgen misschien, bij gaan staan?

Bavo Verwimp en Peter Breugelmans, www.wervel.be
Gert Engelen en Jan Vannoppen, www.vredeseilanden.org