Ga naar de inhoud

De Vlaamse land- en tuinbouwers gaan innovatiever te werk. Dat blijkt uit de resultaten van een enquête die werd uitgevoerd door het departement voor Landbouw en Visserij. Het peilt naar innovaties op bedrijfsniveau in de laatste vijf jaar. Op zich zou dit goed nieuws zijn. Innovatie wijst er op dat landbouwers in de toekomst geloven. Of wordt innovatie vooral van boven uit in de maag van de landbouwers gesplitst?

Innovatie of business-as-usual?

Volgens dezelfde publicatie is innovatie in de land- en tuinbouwsector dikwijls ingegeven door nieuwe en strengere wetgeving. In enge zin kan men dat bezwaarlijk innovatie noemen. De land- of tuinbouwer werd bij wet verplicht om zijn bedrijfsvoering aan te passen. Het gaat hier bijvoorbeeld om groepshuisvesting bij zeugen, het verbod op batterijkooien bij leghennen, opvangsystemen voor pesticiden en meststoffen in drainagewater in de sierteelt, mestverwerking om nitraatnormen te halen. Bovendien zijn het in de meeste gevallen toeleveranciers van machines, veevoeder en infrastructuur die innovaties ontwikkelen en vermarkten, waardoor eigenaarschap en betrokkenheid van landbouwers ontbreekt.

Grote kosten

Dit soort innovaties zijn dikwijls enorm kapitaalintensief. Ze jagen bedrijven op kosten die niet verrekend worden in de verkoopprijs van het product. In Wervelkrant 2013/2 getuigde voormalig azaleateler Alex Floré nog dat de investeringen die de wet oplegt, zich niet vertalen in hogere verkoopprijzen. Voor de consument blijft het dezelfde azalea. Hetzelfde geldt voor varkens geteeld in ammoniakemissie-arme stallen of eieren geproduceerd in diervriendelijkere omstandigheden. Allemaal innovaties met een hoog kostenplaatje die geen meerprijs opleveren.

Dikwijls zien bedrijven zich genoodzaakt om naast de wettelijk verplichte aanpassingen in één beweging ook de productiecapaciteit uit te breiden: door schaalvergroting kan men de kosten van zware investeringen spreiden, maar dat brengt de sector als geheel in economische moeilijkheden vanwege overproductie. De nieuwe wet over groepshuisvesting voor zeugen deed veel bedrijven stoppen. Toch werden in 2013 drie procent meer varkens geslacht dan het jaar daarvoor. De prijzen kelderden voor de zoveelste keer. Ook de leghennensector kreeg het afgelopen jaar zware klappen en de sierteelt beleefde andermaal een rotjaar, alweer ondanks het uitgesproken innovatieve  karakter van de sector.

Echte innovaties blijven blinde vlekken

Met uitzondering van enkele organisatorische en vermarktingsinnovaties zoals de korte keten, eigen verwerking en hoevetoerisme, komen maar weinig innovaties aan bod die geen verdere schaalvergroting en kapitaalintensivering met zich meebrengen. Nochtans zijn er genoeg voorbeelden van innovaties die economisch, ecologisch en sociaal positief uitdraaien voor de individuele boer, de sector en de maatschappij.

Opvallende blinde vlekken in het rapport van de landbouwadministratie zijn bij voorbeeld: community supported agriculture (zelfplukboerderijen), mechanische onkruidbestrijding, compostering, verminderde zaai-dichtheden, permacultuur-principes, agroforestry of boslandbouw, ploegloos boeren, grondgebonden veeteelt, vruchtwisseling, maaimeststoffen, eigen zaadteelt, robuuste dier- en plantenrassen, bijen- en bestuivers-vriendelijke landbouw,… Al die innovaties hebben de eigenschap dat ze relatief eenvoudig en met weinig kapitaal zijn toe te passen.

De echte innovatie bestaat er namelijk in dat boeren hun boerenverstand terugvinden.

Te veel innovaties in de landbouw zijn in feite end-of-pipe-maatregelen

Te veel innovaties in de landbouw bieden geen oplossingen voor de structurele niet-duurzaamheid van het huidige landbouwmodel voor boer én maatschappij.  Dit is de gedurfde onderzoeksvraag die de overheid en de sector grondig zouden moeten uitspitten: welke innovaties leveren werkelijk iets op voor boer, landbouw en maatschappij?

Benny Van de Velde

Benny Van de VeldeWie is Benny?

Benny is Wervel-medewerker sinds begin 2014.
Eind 2013 konden we budget vinden en stelden een vacature open om het team eiwittransitie te versterken. Voor een minimaal contract van 13 uur per week vonden we veel kandidaten, zelfs enkele hele sterke.
Uiteindelijk kozen we voor Benny die ook al als vrijwilliger actief was (zie Wervelkrant 2012/2, pag.9). Doorslag gaf zijn kennis, ervaring, netwerk, capaciteiten en enthousiasme. Hij vloog er meteen in om – samen met het eiwittransitie-team – op gesprek te gaan bij Vlaamse parlementairen die in de landbouwcommissie zetelen. Alle democratische partijen kregen hem al over de vloer.