Ga naar de inhoud
Crisis in varkensector

Interview van Wies De Troch en Joris Aertsens met Luc Van Dommelen op 13 juni 2016, over crisis in de varkenssector en het varkensbedrijf van Luc.

Luc, aan de gebouwen te zien heeft jouw bedrijf nog niet zo’n lange geschiedenis?

Luc (L): Ik ben nu 45. Mijn ouders hadden ook een varkenshouderij. 16 jaar geleden ben ik zelf met varkens gestart. Samen met mijn vrouw Linda kocht ik een nieuw bedrijf. Samenwerken met mijn vader was toen geen optie. Het klikte eigenlijk te weinig tussen ons om samen op één bedrijf te werken. In die periode was het bovendien ook al heel moeilijk om uit te breiden omwille van de aankomende milieuwetgeving.
Mijn vrouw was niet van boerenafkomst, maar ze heeft me wel altijd voor 100% gesteund bij de opstart en het beheer van het gesloten varkensbedrijf.
Een gesloten varkensbedrijf betekent dat er zeugen gehouden worden en dat de biggen op hetzelfde bedrijf afgemest worden.
Ons bedrijf heeft 14 jaar kunnen bestaan, tot 1,5 jaar geleden. Toen bleek de financiële situatie onhoudbaar geworden. En was omschakeling nodig.

I: Men beweerde nochtans altijd dat een gesloten bedrijf minder crisisgevoelig is.

L: Vroeger was dat inderdaad het geval. Ik heb ook altijd in de varkenshouderij en in het bedrijf geloofd, maar vijftien jaar geleden was de markt anders, ook de wetgeving, de prijsvorming, de administratie. Vroeger had je de varkenscyclus met afwisselende periodes van goede en slechte prijzen. Die varkenscyclus behoort nu tot de geschiedenis, die komt niet meer terug. Vroeger ging de afzet ook meer naar kleine buurtwinkels en waren de verkoopprijzen meer in functie van de productiekost. De laatste jaren zijn de productiekosten sterker gestegen dan de verkoopprijzen. Het is zeer moeilijk geworden om de gestegen productiekosten door te rekenen aan de afnemers, gezien hun sterke concentratie en hun dominante marktpositie.

I: Hoe is het zo ver kunnen komen dat je bedrijf gestopt is, wat was de feitelijke oorzaak?

L: Er is geen correct systeem van prijsvorming meer. We hadden 120 zeugen. Een gesloten bedrijf als het onze had minder risico op het binnenbrengen van ziektes dan een afmestbedrijf, waar de biggen van elders aangevoerd worden. Met die 120 zeugen hadden we een relatief klein bedrijf, maar met een vijfwekensysteem  hadden we toch volle vrachten varkens en volle vrachten voer. De schaal van ons bedrijf was dus vrij goed. De technische resultaten in de zeugenhouderij zijn wel gestegen. Maar de kosten zijn nog sterker gestegen. Dat was de laatste jaren niet meer houdbaar.
Nu moet je 33 à 34 biggen hebben per zeug en per jaar om te kunnen overleven. Maar hiervoor moet je investeren in kunstmelk, couveuses, enz. De productiekosten zijn verhoogd. De voorgaande jaren verloren we gewoon geld. We hebben dan ook enkele jaren geleden een perceel grond moeten verkopen.

De huidige situatie: sinds 1,5 jaar enkel nog afmestbedrijf

I: Wat hebben jullie dan met het bedrijf gedaan?

L: Sinds anderhalf jaar hebben we de zeugenhouderij stopgezet. We gaan enkel verder met het afmesten van biggen waarmee het economisch risico veel beperkter is. Ook de kosten zijn lager, aangezien de biggen eigendom blijven van een ander (familiaal) varkensbedrijf. Ik mest altijd af voor hetzelfde bedrijf, met goede informatiedoorstroming. Ik krijg een vaste vergoeding per plaats. Dit is ook een vorm van integratie. Maar het gaat hier om een familiale varkenshouder waarmee ik samenwerk, geen veevoederfabrikant bijvoorbeeld. Het voer, de dierenartskosten, … zijn voor rekening van de leverancier van de biggen.
Ik blijf verantwoordelijk voor de mestafzet, water, elektriciteit, verzekering, VMM, VLM, … .
Mijn vrouw gaat nu buitenshuis werken. Zij leed ook onder de financiële situatie. Deze manier van werken is minder uitdagend, maar het is nodig om de schulden van de investeringen van vooral 16 jaar geleden te kunnen afbetalen.
In theorie zouden we het bedrijf ook failliet kunnen laten gaan. Maar onze privéwoning en het bedrijf zijn één geheel, waardoor we in geval van failliet als het ware heel ons bestaan zouden verliezen en terug van nul zouden moeten beginnen. Ik ben 45 jaar…

Zal Luc stoppen of niet als de schulden afbetaald zijn?

I: zie je dit nu als een uitstapscenario?

L: daar ben ik nog niet uit. Naast het werk om de varkens te verzorgen is er ook veel andere last. Er is zeer veel administratie. Er komen veel andere zaken bij kijken. Door buitenshuis te gaan werken verdien je meer. Maar als je dit werk graag doet is dat geen probleem.

Het is ooit anders geweest

I: Hoe staan de varkensbedrijven er nu voor?

L: Vroeger kon je klein beginnen en je winst herinvesteren en geleidelijk uitbreiden. Dit is nu niet meer mogelijk. Nu moet men al ineens 2 à 3 miljoen euro lenen bij een bank om een rendabel bedrijf te hebben en start je met veel schulden. Als het dan enkele jaren slecht gaat, gaan die bedrijven vaak failliet.

Faillisementen zijn schering en inslag – Categorieën van varkensbedrijven

Niet alle bedrijven lopen evenveel risico op een faillissement.
Eigenlijk kan je ze indelen in 4 categorieën:

  1. Bedrijven die technisch niet goed draaiden. Deze bestaan al sinds tien jaar niet meer.
  2. Bedrijven die technisch goed draaien maar zonder reserves zijn gestart. Deze bestaan bijna niet meer.
  3. Bedrijven die technisch in orde waren en reserves hadden. Die gaan trager failliet dankzij de reserves, maar er zijn er nu ook heel wat die failliet gaan of het niet lang meer zullen volhouden.
  4. Kapitaalkrachtige bedrijven die een grotere financiële reserve hebben. Een aantal families zijn nog kapitaalkrachtig (soms door landbouwgronden die bouwgrond geworden zijn) en die kunnen nog overleven. Maar ook deze gaan constant achteruit.Tussen 2003 en 2013 van 10.000 naar 5000 varkensbedrijven

Joris: Op een studiedag van de BVLE bleek dat de laatste 10 jaar er 5.000 van de 10.000 bedrijven gestopt zijn.

L: Wellicht zijn een groot deel daarvan bedrijven met bedrijfsleiders op leeftijd. Maar er zijn zeker ook heel wat faillisementen bij.  Ik ben afkomstig van Poppel. Toen ik startte waren er in Poppel 7 of 8 gesloten bedrijven: vaak vader-zoon bedrijven. Daarvan schiet er nog maar één over als gesloten bedrijf. Dit gaat om een van oorsprong kapitaalkrachtig bedrijf dat heel wat financiële marge had bij de start. Enkele bedrijven bestaan nog, maar dan enkel nog als afmestbedrijf.Heel wat bedrijven staan een jaar achter met het afbetalen van hun voederkosten. Met zo’n bedrijven komt het nooit meer goed. Hier zitten ook veel sociale drama’s bij.
Stoppen op zich is vaak moeilijk, gezien de emotionele historische link. Het gaat immers over boeren die op het ouderlijk bedrijf zitten. Hun huis kan aangeslagen worden.Nochtans, voor een aantal varkenshouders, als de schulden te groot zijn, zou een failliet toch de beste optie zijn. Omdat ze hun schulden anders heel moeilijk kunnen afbetalen.
De dupe zijn dan de schuldeisers, bvb. de veevoederfirma, de loonwerkers. Het is/was niet ongebruikelijk dat bij een faillissement van een varkenshouder de veevoederfabriek tot 500.000 euro verliest aan voorgeschoten voederkosten.

I: Er bestaan nu toch al juridische bedrijfsstatuten die een betere bescherming bieden bij faillissement?

L: de laatste 5 à 10  jaar zijn er meer en meer vennootschappen, bijvoorbeeld met een statuut van BVBA (Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid). Dan kan je juridisch beschermd zijn door het bedrijf te scheiden van je privé, maar sommige jonge boeren geven ook dan hun woning als hypotheek voor leningen die ze nodig hebben om hun bedrijf te starten. Dus ook dan blijft een BVBA een zeer riskante onderneming.

I: De markt is veranderd, de varkenscyclus is weggevallen, de prijzen zijn continu te laag… maar liggen de echte oorzaken niet nog dieper ?

L: Ik zie een viertal oorzaken die te wijten zijn aan het systeem. Ten eerste de concentratie bij de afnemers. Die afnemers kochten vroeger vaak een half varken en betaalden de prijs die de boer vroeg. Door de concentratie in de slachthuissector wordt het vlees nu meer verkocht aan enkele grote afnemers. Delhaize is er bijvoorbeeld nog voor aangeklaagd dat ze de varkensproducenten voor de keuze stelden: goedkoper leveren ofwel vertrekken.

Systeemfalen

Ten tweede ontbreekt er een gezamenlijke, Europese aanpak.
Lang heb ik de schuld in de schoenen van de grootdistributie geschoven. Maar ik besef dat de kopers bij de grootdistributie ook hun werk doen, namelijk efficiënt werken. Het probleem ligt bij het systeem. En dat is niet makkelijk op te lossen. Maar ik geloof toch dat het systeem gered kan worden. Het zal wel Europees moeten aangepakt worden. Hoewel er ook op regionaal niveau heel wat mogelijk is.

MAP

Een andere belangrijke oorzaak is het Mestactieplan: de strenge normen en het feit dat uitbreiding mits mestverwerking toegelaten is. Bij het begin van het MAP, dachten de varkenshouders dat het niet uitvoerbaar was, maar nu in 2016 zijn de normen nog veel strenger. Het MAP was zeker nodig, maar de mestafzet kost massa’s geld. Doordat nu ook nog de uitbreiding mits mestverwerking toegelaten wordt, staat er eigenlijk geen rem meer op de uitbreiding van de varkensstapel. De vraag is dan wel wie daar beter van wordt: de veevoederindustrie? de vleesindustrie? De grootdistributie? De boer niet, want die krijgt een te lage prijs doordat hij tegen de wereldmarkt moet concurreren en bovendien de kosten draagt van de mestverwerking. In Duitsland worden de prijzen bepaald.

Ten vierde is er de concurrentie vanwege de lage lonen in de Duitse vleesindustrie. Duitsland is zo groot qua varkensproductie. De Duitse lonen zijn zo laag, onder meer ook door goedkope tewerkstelling van Oosteuropese arbeiders.

De boycot van Rusland is niet de hoofdoorzaak, maar verergert uiteraard wel de situatie.

Een systeemoplossing?

I: Wat zie je als mogelijke alternatieven of als oplossing?

L: Eigenlijk is er nood aan een grote systeemverandering: enkel produceren voor de lokale, Belgische markt. Toen ik in de leiding van het ABS instond voor de belangenverdediging van de varkenshouders, heb ik die stelling hard verdedigd. Ik was voor de sector ook actief bij het ketenoverleg. Het voorstel dat ik toen verdedigd heb en waar ik ook nu nog steeds van overtuigd ben, zag er als volgt uit:

De productie moet afgestemd worden op de binnenlandse markt. We moeten de helft -het kan ook 40% zijn of 60%- minder varkens produceren. Daardoor komt er meer plaats voor de varkens in hun hokken, zal er minder stress zijn en ook een betere diergezondheid, uiteraard ook minder antibioticaverbruik.  
Een lagere productie brengt tevens minder soja-import mee.
In ruil is er wel een eerlijke prijs nodig. Op de binnenlandse markt zou dat kunnen.
Een bijkomend voordeel is dat er tijdelijk cash beschikbaar komt op de bedrijven, doordat de helft van de varkens verkocht is. Uiteindelijk zou dergelijk ander systeem alleen maar voordelen bieden. Zeker ook beter voor het milieu en dankzij minder antibiotica ook beter voor de gezondheid van mens en dier. Ik heb dit verhaal op verschillende niveau’s gedaan: de politiek, de distributie, de verwerkende industrie, de veevoederindustrie…Van de politiek verwacht ik eigenlijk weinig. Politici willen immers vooral goedkoop voedsel voor de consument. Nochtans zou in dit systeem het varkensvlees slechts een halve tot één euro méér kosten per kg voor de consument.
Bij supermarktketens is er wel interesse, maar ze kunnen het niet alleen doen. Maar voor supermarktketens is er ook niet echt een grote motivatie om het te doen.
De verwerkende industrie (FEVIA) is er eerder tegen omwille van minder verwerking en dus een dalende omzet.
De sector van de veevoederindustrie (BEMEFA) is helemaal tegen, omdat de verkoop van voeder en dus hun omzet zou halveren.Supermarktketens zouden misschien toch kunnen instappen in dit systeem, maar wel op voorwaarde dat alle supermarktketens het doen. Het motto zou heel concreet kunnen zijn: “kwaliteitsvarkensvlees voor de Belgische markt”. Het zou zeker interessant zijn om dit verder te onderzoeken, bijvoorbeeld bij ketens als Colruyt, Carrefour, Delhaize, Lidl en Aldi.
Naast de eerder opgesomde voordelen zijn er geen bijkomende investeringen nodig. Je hebt uiteraard de bestaande stallen die verder moeten afgeschreven worden, maar het aandeel van de vaste kosten in de totale productiekost van varkens valt wel mee. Hier zitten dus zeker mogelijkheden !
De overheid heeft in dit alternatief zeker een rol te spelen, namelijk het toepassen van een traceringssysteem en van de controle daarop.
Omschakeling naar bio zou wel mooi zijn, maar ik vrees dat dit concreet niet mogelijk is in Vlaanderen, gezien de nood aan grond (maximale veebezetting van 2 grootvee-eenheden per hectare).

I: Kan het ketenoverleg helpen voor het realiseren van dit alternatief?

L: Ik ben altijd al lid geweest van het ABS. Toevallig was ik eens op een provinciale bestuursvergadering. Het ABS viel toen een aantal maanden zonder provinciaal voorzitter. Ik werd toen provinciaal voorzitter en even later ook nationaal ondervoorzitter van ABS. In die functies nam ik deel aan de stuurgroep van het ketenoverleg. Heel vaak had ik goesting om op te stappen. Wat ik altijd gemist heb is dat de overheid deelnam aan het overleg én de bevoegdheid had om tussen te komen. Immers, een aantal partners buigen niet: de distributie bijvoorbeeld (COMEOS) is bikkelhard. Dat is niet echt een verwijt, want het is ook hun rol om de eigen leden te verdedigen.
In Engeland daarentegen, wanneer zich geschillen voordoen tussen verwerkers en handelaars, kan de overheid wél ingrijpen. Dat hebben we ook in België nodig.
Mochten er sancties zijn, dan zou dat wel een stap vooruit zijn.  
Een vrijwillige gedragscode is op zich zeker te vrijblijvend. De meeste partners in de keten hebben de gedragscode ondertekend, maar als die code niet wordt nagekomen, moet de overheid kunnen ingrijpen. Zowel de distributie (COMEOS) als de industrie (FEVIA) en de kleinere zelfstandige handelaars en verwerkers (UNIZO), zijn tegen sancties. Eventuele dumpingpraktijken zouden door sancties kunnen tegengegaan worden. Promo-acties in de aard van “een halve kg gratis” moeten eigenlijk verboden worden.

I: Bij de zuivelcrisis van 2009 en ook die van 2015 heeft het ketenoverleg toch een tijdelijke steunregeling voor de producenten kunnen realiseren.

L: In de zuivel werd de consumptiemelk inderdaad telkens gedurende een half jaar 14 cent per liter duurder voor de consument. Dat liet toe om de melkveehouders een toeslag te betalen van ongeveer dan 2,7 cent per liter. Het verschil was te wijten aan het feit dat slechts ongeveer 20%  van de totale melkproductie als consumptiemelk op de markt komt. De rest van de melkstroom die de melkveehouders leveren, wordt immers verwerkt in kaas, boter en melkpoeder en die producten zijn voor een groot deel voor de uitvoer bestemd. De consumenten hebben in die periode wel evenveel melk blijven aankopen, ook al betaalden ze 14 cent méér per liter.
Ik wil ook wel opmerken dat het eigenlijk de bedoeling was dat die 14 cent betaald zou worden door de distributie, dus niet door de consumenten. Maar zo is het niet gelopen.  

I: En wat met de Europese marktordening, bijvoorbeeld het stockeren van marktoverschotten?

L: Het stockeren van marktoverschotten lost niets structureel op. Dat heeft dus eigenlijk geen zin.

I: En wat met aanbodbeheer?

L: Het aanbod beperken kan wel werken. Naast mijn alternatief van uitsluitend produceren voor de binnenlandse markt, zou het slachten aan een lager karkasgewicht ook een mogelijkheid zijn. Dat zou een tien percent minder vlees op de markt kunnen geven,  maar Comeos was er niet voor te vinden omdat kleinere stukken vlees niet in de schaaltjes passen. Ook hier zou de overheid kunnen ingrijpen, en wel op EU-niveau, want anders zou het ook niet werken.

 

Toekomstbeeld: enkel veevoederbedrijven met integratie

I: Hoe zie je het verder evolueren?

L: Ik verwacht dat in de toekomst enkel de grote veevoederbedrijven gaan overblijven die productie en verwerking hebben geïntegreerd: Van Den Avenne, AVEVE, Danis. Die bedrijven gaan nog lang kunnen doorgaan. Van den Avenne heeft al een versnijdingshal in Geel en wil er nu een slachthuis bij bouwen.
Danis heeft wel nog een familiaal karakter.
AVEVE: in theorie het coöperatieve gedachtengoed, in praktijk is het ver zoek.
Deze integratoren puren winst uit het voer en het vlees, maar de productie hoeft voor hen niet per se winstgevend te zijn. Wellicht is voor hen ook de totale marge achteruitgegaan door de stijging van de veevoederkost en de gedaalde prijzen voor het vlees. Een kostenvoordeel voor hen is ook de grote schaal waarop ze werken.
De enige manier om verbetering voor de productie te krijgen, is als de overheid zou ingrijpen. Maar dat gaat die niet doen. Die wil een goedkope prijs voor de consument. Het aandeel van het gezinsinkomen dat naar voeding gaat is de laatste 5O jaar constant gedaald en bedraagt nog slechts 12 %.

De melkveehouderij heeft een gelijkaardig verhaal. ABS heeft dat al jaren op voorhand aangekondigd. De laatste 2 jaar zijn er nog veel koeienstallen bijgebouwd.
In de melkveehouderij is de situatie ook erger dan velen denken.
Ik ben lid van van een machine-ring met 100 leden. Het gaat niet enkel om samengebruik van machines, ook over samenaankoop van zaad, plastics, maïszaad.
Het blijkt dat vele melkveehouders hun maïszaden niet kunnen betalen…I: Wat met recente beperkingen die opgelegd werden door de milieuwetgeving, ik bedoel de zogenaamde kleurencodes voor de bedrijven?

L: Dit heeft ronduit sociale drama’s teweeggebracht!Ik heb “code oranje”. Ik heb de brief weggestoken en er me nog niks van aangetrokken. We zullen wel zien als het zover is. Een collega kreeg code rood. Zijn vrouw is mede daardoor vertrokken. Die varkenshouder zit nu in een psychiatrische instelling. Gewoon met een simpele brief mensen verwittigen over code rood. Dat kan toch niet. Het getuigt minstens van een totaal gebrek aan empathie.
Een andere collega had een vergunning gekregen om een stal te bouwen, maar kreeg een half jaar later ook code rood.

I: Hoe houden sommige bedrijven het nog vol?

L: Een aantal hebben oogkleppen op terwijl hun situatie uitzichtloos is.
Ze betalen hun rekeningen niet meer. Veevoederbedrijven laten in een aantal gevallen toe dat die situatie zich opstapelt en eigenen zich geruisloos het bedrijf toe.
Andere toeleverende bedrijven, zoals loonwerkers, worden ook meegetrokken in de financiële problemen. Emotie speelt zeker mee. Boeren werken vaak vanuit emotie.Sinds een jaar ben ik wel gestopt met de werken die ik deed voor de provincie. Ik heb die job slechts zes maanden gedaan. Dan heb ik een burn-out gekregen, als gevolg van de problemen met het eigen bedrijf.

Landbouwsyndicalisme

I: Welke acties werden er al ondernomen naar aanleiding van dergelijke crisissituatie? Met welke effect?

L: Er was een actie bij Delhaize waar ik wel een trekkersrol gespeeld heb. Deze actie heeft ertoe geleid dat zo’n 400.000 euro is verdeeld onder de zeugenhouders, maar die actie kreeg nadien te weinig navolging. Daarna is het ketenoverleg opgestart.Zij die daarin de boeren moeten verdedigen, waaronder Boerenbond, hebben spijtig genoeg zélf tegenstrijdige belangen
Piet Vanthemsche was de voorzitter van de Boerenbond, maar ook van AVEVE en van het grootste slachthuis (COVAVEE, dat samenwerkt met WESTVLEES). In feite is Boerenbond als organisatie medeverantwoordelijk voor het feit dat er nog geen oplossing is. Boerenbond heeft enorm veel politieke macht via CD&V, waardoor ze over een aantal zaken voorkennis heeft. Die heeft ze altijd teveel gebruikt in functie van de holding en te weinig ter verdediging van de producenten.

I: En wat met de promotie van varkensvlees: is er een meerwaarde aan de promotieacties van VLAM?

L: Ik antwoord daarop met een wedervraag: bestaat dé consument wel?
Toen mijn burn-out grotendeels een eind beter was ging ik af en toe eens naar een supermarktketen. Er is eigenlijk teveel keuze. Je hebt geen overzicht meer. De consument is rotverwend. GfK  doet regelmatig consumentenonderzoeken. Consumenten beweren dat duurzaamheid belangrijk is, maar als puntje bij paaltje komt, kiest 97% toch op basis van de prijs. Dit moet niet echt beschouwd worden als een verwijt, eerder als een vaststelling. De overheid zou de voeding 5% duurder moeten maken en die extra 5% zou bij de producent terecht moeten komen. Daarvoor is er politieke moed nodig, maar die is er niet en ik vrees dat die er ook niet zal komen.

Alternatieven en mogelijke oplossingen voor individuele bedrijven

I: Welke mogelijkheden biedt de zogenaamde LEF-aanpak, waarbij LEF staat voor Lokaal, Ecologisch en Fair?

L: Ik kan er wel enkele op een rijtje zetten. Vooreerst denk ik aan melk met het label Fairebel. Dan is er de rechtstreekse verkoop van zelf verwerkte producten (hoeveverkoop). Komt eigenlijk weinig van de grond in de Kempen. Ik denk doordat de bedrijven hier te gespecialiseerd en te grootschalig zijn. Ik ken wel het biogroenten bedrijf De Wieltjeshoeve, gelegen aan de ring rond Turnhout. Dat draait wel goed. Ik ken ook een voorbeeld van 10 producenten die hun zelfbereide producten verkopen aan een gangbaar grootwarenhuis. Dat zou wel kunnen werken.

I: In Luik is er zo een contract van bestaande warenhuizen met producenten die verwerkte hoeveproducten leveren. De stad Luik levert wel een logistieke service.

L: Een buurman hier verkoopt thuis via een aardbeienautomaat. Ook dat gaat goed. Hij werkt nu ook samen met andere telers om producten uit te wisselen en Met een goed resultaat.

I: En samenwerking tussen producenten, zoals producentenorganisaties (PO)?

L: De beste samenwerking zou aanbodbeperking zijn (halvering van de productie). Ik denk aan de producenten die bijvoorbeeld aan COVAVEE en WESTVLEES leveren. Dat zou misschien al een impact kunnen hebben. Een aantal varkenshouders werken samen onder de naam “DLV”, een privéfirma van Dirk Coucke (CEO en eigenaar), die aan dienstverlening doet voor de landbouwsector. Het systeem van termijnmarkten is voor deze sector niet van de grond gekomen.  De grootste zwakte van de landbouw is dat er een constant, ononderbroken aanbod is van producten.

I: Hoe kijk je zelf terug?

L: Ik heb er geen spijt van dat ik met dit bedrijf gestart ben, maar toch zou ik het niet opnieuw doen, mocht ik de klok 16 jaar kunnen terugdraaien. Ik ben hier vooral mee gestart vanuit emotie.

I: Kan de crisis minder hard toeslaan bij wie een gemengd bedrijf runt?

L: In de Kempen heb je bijvoorbeeld ook zeugenhouderij met tuinbouw, maar in de periode van aardbeioogst kunnen die bedrijven niet focussen op de varkens. Wat ze winnen met de aardbeiteelt verliezen ze op hun varkens.
In de Kempen zijn er ook wel wat gemengde bedrijven, maar die zijn evenmin rendabel. I: In het geval van de melk is het Canadese systeem van aanbodbeheer een mooi voorbeeld. In het interview met jou in VILT-berichten  verwijs je voor de varkenshouderij naar Noorwegen. L: In Noorwegen mag een varkensbedrijf niet groter zijn dan 100 zeugen. Het belet niet dat een echtpaar ginds twee inkomens haalt uit bedrijven van die omvang. De Noren slagen er wel goed in om hun varkensmarkt af te schermen. Het systeem kan pas echt slagen in geval het samengaat met aanbodbeheer.